In Gal 1:6-7 schrijft Paulus aan de gemeenten van Galatië:
Het verbaast mij, dat gij u zo schielijk van degene, die u door de genade van Christus geroepen heeft, laat afbrengen tot een ander evangelie, en dat is geen (ander) evangelie. Er zijn echter sommigen, die u in verwarring brengen en het evangelie van Christus willen verdraaien.
Soms worden de verzen in Gal 1:6-7 in verband gebracht met de visie dat er twee verschillende evangeliën zijn, één voor de heidenen (door Paulus verkondigd) en één voor de Joden (door de andere apostelen verkondigd). Paulus zou dan in deze verzen waarschuwen voor een vermenging van deze twee evangeliën (dus voor een mengevangelie). Volgens mij is dit onjuist. In deze blog wil ik uitleggen waarom.
Ik vind het belangrijk om dit te bespreken. De reden daarvoor is dat ik al meermalen heb horen beweren dat christenen die (gedeelten uit) de brieven van Petrus of Jakobus lezen en op zichzelf toepassen, daarmee een ‘mengevangelie’ verkondigen en tegen Paulus in Gal 1:6-7 ingaan. Dit vind ik behoorlijk schokkend, want Paulus schrijft direct na deze verzen:
Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, [u] een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!
De implicatie van deze visie is dus dat christenen die (gedeelten uit) andere brieven dan van Paulus op zichzelf toepassen, vervloekt zijn. Dit is echter totaal niet wat Paulus in Gal 1:6-7 bedoelt.
Waarom schrijft Paulus de Galatenbrief?
In de brief aan de gemeenten van Galatië waarschuwt Paulus tegen de visie dat heidenen de wet of besnijdenis moeten houden of ondergaan om gered of rechtvaardig te worden. In Galatië waren valse broeders (Gal 2:4) gekomen die dit leerden. Dit leidt ik af uit onder andere Gal 2:3-4; 3:1-5; 4:9; 4:15-17; 4:21; 5:1-3; 5:7-12; 6:12-13, uit het feit dat Paulus steeds benadrukt dat uit werken der wet en besnijdenis geen mens gerechtvaardigd zal worden en uit het feit dat Paulus juist in deze brief uitlegt waar de wet voor dient. Paulus schrijft bijvoorbeeld:
O, onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd, wie Jezus Christus toch als gekruisigde voor de ogen geschilderd is? Dit alleen zou ik van u willen weten: Hebt gij de Geest ontvangen ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof? Zijt gij zó onverstandig? Gij zijt begonnen met de Geest, eindigt gij nu met het vlees? Was het dan tevergeefs, dat gij zoveel hebt ondervonden? Ware het slechts tevergeefs! Die u de Geest schenkt en krachten onder u werkt, (doet Hij dit) ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof? (Gal 3:1-5)
en
Zie, ik, Paulus, zeg u: indien gij u laat besnijden, zal Christus u geen nut doen. Nogmaals betuig ik aan ieder, die zich laat besnijden, dat hij verplicht is de gehele wet na te komen. Gij zijt los van Christus, als gij door de wet gerechtigheid verwacht; buiten de genade staat gij. Wij immers verwachten door de Geest uit het geloof de gerechtigheid, waarop wij hopen. Want in Christus Jezus vermag noch besnijdenis iets, noch onbesneden zijn, maar geloof, door liefde werkende. (Gal 5:2-6)
Paulus benadrukt in de Galatenbrief dat niemand, Joden niet en heidenen niet, door (werken der) wet gerechtvaardigd kan worden (Gal 2:15-16; 3:11; 4:4-5). In Galatië waren (blijkbaar) valse broeders gekomen die dit wel predikten. Ze predikten dus dat een christen door de wet te houden en zich te laten besnijden rechtvaardig kan worden. Dit gaat tegen de boodschap van Paulus in, maar ook tegen die van Jacobus en Petrus. Paulus leert dat zowel Joden als heidenen door genade, door geloof gered worden (o.a Gal 2:15-16, 21, Rom 1:16ev; Rom 10:4-13; Rom 11:4-7 etc). Ook de beloften die aan Abraham zijn gedaan, worden vervuld (aan Joden en heidenen, Gal 3:29) onafhankelijk van het houden van de wet, want de wet is pas later dan Abraham gekomen. Dit betoogt Paulus in Gal 3 (en in Rom 4). Paulus zegt dit van alle in Christus gelovige Joden. Hij maakt nergens een onderscheid tussen Joden die zijn evangelie volgen en Joden die een ander evangelie volgen, alsof zijn woorden voor deze laatste groep niet zouden gelden.
Petrus en Johannes predikten bekering, geloof in en redding door Jezus alleen (Hand 2:38; 3:16-19; 4:12; 5:30; I Petr 2:6). Ook zij predikten niet dat een mens de wet moet naleven en/of besneden moet zijn om gered of rechtvaardig te worden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de geschiedenis van Cornelius (Hand 10) en van de kamerling uit Ethiopië (Hand 8). Beide heidenen hoefden de wet niet te onderhouden om gered te worden. Petrus zegt tegen Cornelius: Van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door zijn naam (Hand 10:43).
Toen Paulus en Barnabas rondtrokken om het evangelie aan heidenen te verkondigen, ontstond er een geschil omdat er mensen uit Judea zeiden: Indien gij u niet besnijden laat naar het gebruik van Mozes, kunt gij niet behouden worden (Hand 15:1). Vanwege dit geschil gaan Paulus en Barnabas naar Jeruzalem. Daar vindt een vergadering plaats, waar over dit onderwerp gesproken wordt. Petrus zegt daarbij:
Mannen broeders, gij weet, dat God van de aanvang af mij onder u heeft verkoren, opdat door mijn mond de heidenen het woord van het evangelie zouden horen en geloven. En God, die de harten kent, heeft getuigd door hun de heilige Geest te geven evenals ook aan ons, zonder enig onderscheid te maken tussen ons en hen, door het geloof hun hart reinigende. Nu dan, wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der discipelen te leggen, dat noch onze vaderen, noch wij hebben kunnen dragen? Maar door de genade van de Here Jezus geloven wij behouden te worden op dezelfde wijze als zij.
Als er dus valse broeders in Galatië komen en zeggen dat een mens de wet moet houden of zich moet laten besnijden om gerechtvaardigd te worden, dan is dit niet een vermenging van de boodschap van Petrus/Jacobus met die van Paulus, maar een verdraaing van het evangelie van Christus (Gal 1:7).
In een volgende blog hoop ik hier verder op in te gaan.