Ik lees het boek ‘Een huis vol’ van Bill Bryson. Hierin wordt beschreven dat het in het Victoriaanse Engeland (19e eeuw) heel gewoon was dat jonge, adellijke mannen een geestelijk ambt in de Anglicaanse kerk aanvaardden. Dit deden ze niet uit vroomheid, maar eerder omdat het goed verdiende. Anglicaanse dominees kregen soms een salaris van de kerk, maar verdienden het meeste geld door middel van het innen van pacht van het land dat bij de pastorie hoorde en van tienden van de omringende boeren. Een voorwaarde voor een geestelijk ambt was een universitaire studie, maar niet eens noodzakelijk theologie. Preken lazen ze vaak gewoon voor uit kant-en-klare prekenboeken. Hierdoor ontstond een klasse hoog opgeleide mensen met veel geld en vrije tijd. Dit verklaart ten dele een hele reeks nieuwe uitvindingen en ideeën die in het 19e-eeuwse Engeland ontstonden.
Ik moest bij het lezen hiervan denken aan een predicatie over 1 Tim 3:15-16 die ik beluisterde in de zomer. Vers 15 is mij bijzonder bijgebleven, waarin Paulus aan Timotheüs schrijft:
Dit schrijf ik u…. dan weet jij, hoe men zich behoort te gedragen in het huis van God, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament der waarheid (1 Tim 3:15)
In het huis van God, dat is de gemeente, behoort men zich te gedragen, net zoals dat in een gewoon huishouden zo is. Als je bij iemand thuis woont, dan houd je je aan zijn regels. Als je bij God woont, dan houd je je aan Zijn regels. Paulus verwacht dan ook dat de leiders van de gemeente, de opzieners, goede huisvaders zijn (1 Tim 3:4). In deze blog, en in de volgende, schrijf ik over de vraag hoe mannen, vrouwen, opzieners en dienaren zich behoren te gedragen.
In de verzen die aan 1 Tim 3:15 vooraf gaan, schrijft Paulus hoe men zich in de gemeente behoort te gedragen. Hij wil dat
mannen overal bidden met heilige, toegewijde handen, zonder wrok en onenigheid (1 Tim 2:8)
In de gemeente, Gods huis, mag helemaal geen sprake zijn van bitterheid, boosheid, toorn en dergelijke, maar wel van welwillendheid en het betonen van genade aan elkaar (Ef 4:11-12; Kol 3:8). Mannen zouden moeten bidden zonder ‘wrok’ of ‘toorn’. Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt (orgè), wordt ook gebruikt voor Gods toorn. Als hun onrecht wordt aangedaan, dan behoren mannen zichzelf niet te wreken, maar ruimte te geven aan Gods toorn, want Hij zal het vergelden (Rom 12:19). Daarnaast zouden mannen moeten bidden zonder ‘onenigheid’. Het Griekse woord hiervoor (dialogismos; en het daaraan verwante werkwoord dialogizomai) wordt op andere plaatsen ook wel vertaald met ‘discussies, twijfels, overleggingen en bedenkingen’ en wordt vaak in negatieve zin gebruikt. De farizeeën en schriftgeleerden betwijfelden of Jezus wel zonden kon vergeven (Luc 5:21ev). De discipelen discussieerden wie van hen de grootste was (Luc 9:46). Ze twijfelden toen de opgestane Jezus in hun midden stond (Luc 24:38). Met dit woord spreekt Paulus ook mij aan, want ik ben een aardstwijfelaar en stel van nature van alles ter discussie (vandaar de titel van mijn blog: Geloof niet alles wat je denkt).
Toch denk ik niet dat Paulus bedoelt dat mannen geen discussies mogen hebben. Discussies kunnen heel nuttig en leerzaam zijn, maar ze moeten wel goed en oprecht gevoerd worden. Daarom is het belangrijk om na te gaan waarom een discussie gevoerd wordt en wat het nut er van is. Discussies moeten niet negatief van karakter zijn en tot strijd leiden, met meer kwaad dan goed tot gevolg. Ik geef direct toe dat ik me hier ook weleens schuldig aan heb gemaakt, maar ik ben ook door schade en schande wat wijzer geworden. Mannen worden opgeroepen om samen te bidden zonder gevoelens van wrok of bedenkingen tegenover elkaar. Zij behoren het goede voor te hebben met elkaar, en zelfs met alle mensen, zonder kwaad met kwaad te vergelden (Rom 12:17). Laten zij die God geloven ervoor zorgen voor te gaan in goede werken, maar zich verre houden van speculatieve discussies die tot ruzie leiden (Titus 3:8-9).
Paulus wil verder dat vrouwen zich eerbaar kleden, niet met uiterlijke mooie kleren maar door goede werken (1 Tim 2:9-10). Dit is vaak uitgelegd als zou hij bedoelen dat vrouwen zich niet net als publieke vrouwen (dames van plezier) zouden moeten kleden. Dan schrijft hij:
Een vrouw moet zich rustig, in alle onderdanigheid, laten onderrichten, maar ik sta niet toe, dat een vrouw onderricht geeft of gezag over de man heeft; zij moet zich rustig houden (1 Tim 2:11-12)
Dit is een typische tekst die niet gemakkelijk te aanvaarden is voor een 21e-eeuwse lezer, zoals ikzelf. Er is ook enorm veel om deze tekst te doen, want met deze tekst in de hand zijn vrouwen eeuwenlang op de 2e plaats gezet. Er is zelfs een Wikipedia pagina aan deze tekst gewijd, die de verschillende manieren waarop deze tekst is uitgelegd, beschrijft.
Je kunt deze tekst heel simpel letterlijk opvatten zonder deze in een mogelijk specifieke historische of sociale context te plaatsen. Vrouwen mogen geen onderwijs geven, punt. Daarbij zou ik dan wel de kanttekening willen plaatsen dat het voor mannen heel gemakkelijk is om deze tekst aan vrouwen voor te houden, terwijl zij de tekst die hieraan vooraf gaat net zo serieus zouden moeten nemen. Laten mannen dan ook echt zonder wrok en onenigheid, met toegewijde handen, (samen) bidden. Dit lijkt mij veel belangrijker dan of een vrouw wel of geen onderwijs geeft. Ik vraag me af in hoeverre er echter dikwijls met twee maten wordt gemeten.
Sommige uitleggers interpreteren 1 Tim 2:11-12 alsof het om één specifieke vrouw gaat, die bekend was bij zowel Paulus als Timotheüs. Paulus spreekt namelijk eerst vrouwen in meervoud aan:
dat de vrouwen zich sieren met waardige klederdracht (1 Tim 2:9)
maar schrijft dan ineens in enkelvoud:
..DE vrouw moet zich rustig, in alle onderdanigheid, laten onderrichten (1 Tim 2:11)
Als dit inderdaad juist is, dan zou deze uitleg wel consequent doorgetrokken moeten worden. Paulus zou in dit geval in 1 Tim 3:2 één specifieke opziener bedoelen, die hij kent: DE opziener dan moet onbesproken zijn. In 1 Tim 3:8 heeft hij het dan echter weer over dienaren in het algemeen: evenzo moeten de dienaren waardig zijn. Dit lijkt mij niet waarschijnlijk.
Weer andere uitleggers plaatsen Paulus’ woorden in de context van een cultuur waarin vrouwen in het algemeen al een achtergestelde positie hadden, totaal anders dan tegenwoordig. De 1e-eeuwse Griekse schrijver Plutarchus schrijft bijvoorbeeld in één van zijn essays over het huwelijk:
..a virtuous woman ought to be most visible in her husband’s company, and to stay in the house and hide herself when he is away… (in “Advice to Bride and Groom,” Moralia II, 139C)
In dit geschrift adviseert Plutarchus de bruidegom dat het verstandig is om zijn bruid te onderwijzen. Dan vervalt ze niet in allerlei bijgeloof en is het gemakkelijker om ruzies op te lossen, door middel van logica en niet door middel van geweld. Vrouwen in de Grieks-Romeinse wereld kregen vaak niet dezelfde opleiding als mannen, maar werden door hun vader, broers of echtgenoot onderwezen. Ze hadden in het algemeen geen legale status, maar waren ondergeschikt aan, of zelfs het bezit van, het hoofd van de familie (de pater familias), hun vader en, na hun trouwen, hun echtgenoot. In de Joodse wereld was het niet veel anders. De 1e-eeuwse Joodse historicus Josephus schrijft dat de Joodse wetten bevelen:
when we marry … to demand her (the woman) in marriage of him who hath power to dispose of her, and is fit to give her away by the nearness of his kindred; for, says the Scripture, “A woman is inferior to her husband in all things.” Let her, therefore, be obedient to him; not so that he should abuse her, but that she may acknowledge her duty to her husband; for God hath given the authority to the husband (in Against Apion II, 25)
Als dit inderdaad de sociale context is van Paulus’ woorden, dan lijkt het een verstandig advies dat een niet opgeleide vrouw, zonder sociale status, geen onderwijs mag geven of macht over de man mag uitoefenen. Het Griekse woord voor ‘gezag’ (authentein) dat Paulus in 1 Tim 2:12 gebruikt (ik sta niet toe, dat een vrouw.. gezag over de man heeft), komt verder niet in de bijbel voor en is niet het gebruikelijke woord voor gezag of autoriteit (zoals bijvoorbeeld wel het Griekse woord ‘exousia’). In de klassieke literatuur uit die tijd wordt ‘authenteo’ gebruikt voor een gewelddadige manier van gezag uitoefenen. Paulus zou in dit geval dus niet toestaan dat de vrouw de man overweldigt en zich ten koste van hem autoriteit toe-eigent. Dit vers wordt dan ook wel geïnterpreteerd als dat Paulus niet wil de vrouw onderwijs geeft met de bedoeling de man te domineren.
Het is ook gesuggereerd dat Paulus alleen over de vrouw en niet over de man schrijft, dat zij zich rustig moet laten onderwijzen, omdat hij geen maatschappelijke onrust teweeg wil brengen. Als binnen de nieuwe christelijke gemeenten hetzelfde onderwijs aan zowel mannen als vrouwen werd gegeven, dan was dit misschien al revolutionair genoeg voor die tijd. Dit idee past goed in de context van Paulus’ brief aan Timotheüs, omdat Paulus ook vraagt om voorbeden opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid (1 Tim 2:2). Sommigen uitleggers wijzen erop dat mannen net zo goed ondergeschikt behoren te zijn aan hun hoofd, dat is Christus (Ef 5:24; 1 Kor 11:3) en dat alleen maar bedoeld wordt dat de vrouw in alle rust onderwezen moet kunnen worden zonder dat ze last heeft van twistzieke mannen.
Ik ben geen classicus of historicus, dus ik maak geen claims welke uitleg juist of onjuist is. Ik lees echter wel dat Paulus zelf zijn woorden niet in maatschappelijke context plaatst, maar in de context van de bijbel. Hij geeft als reden dat Adam, en niet Eva als eerste is geschapen en dat Eva, en niet Adam, Gods gebod heeft overtreden. Een (getrouwde) vrouw hoort om die reden haar man niet te domineren, niet thuis en niet in de gemeente. Toch, gezien het verschil in sociale en maatschappelijke context tussen de oudheid en nu, blijft het voor mij de vraag of uit deze tekst een algemeen geldend verbod kan worden afgeleid dat vrouwen niet mogen onderwijzen in de gemeente. Daarbij moet ook een andere tekst, namelijk 1 Kor 14:34-35, overwogen worden.
Tegen de Korinthiërs is Paulus zelfs nog explicieter en lijkt te bedoelen dat het vrouwen zelfs niet is toegestaan te spreken in de gemeente:
Laten de vrouwen in de gemeenten zwijgen. Het is hun immers niet toegestaan te spreken, maar laat ze ondergeschikt te zijn, zoals ook de wet zegt. En als zij iets willen leren, laten zij dat dan thuis aan hun eigen man vragen. Het is immers schandelijk voor vrouwen om in de gemeente te spreken (1 Kor 14:34-35)
In de context van deze verzen behandelt Paulus het profeteren en spreken in tongen in de gemeente. Een samenkomst moet op volwassen wijze (vs 20), tot opbouw (vs 26), lering en bemoediging (vs 31) en op ordelijk manier (vs 40) gehouden worden. Daarom wordt dit ‘zwijgverbod’ vaak specifiek betrokken op profetie of de prediking: een vrouw mag wel praten, maar geen onderwijs geven. Sommige uitleggers specificeren dit nog meer en interpreteren deze verzen alsof het om een speciaal geval zou gaan: een man profeteert en wordt door zijn eigen vrouw in de rede gevallen. Het is bij deze uitleg voor mij dan wel de vraag waarom Paulus dit niet duidelijker opschrijft.
Ik denk dat Paulus specifiek getrouwde vrouwen aanspreekt, en dat het er niet om gaat dat zij vrouwelijk zijn en dus minderwaardig of iets dergelijks, maar eerder dat het belangrijk is dat er orde is: niet de getrouwde vrouw maar haar man is het hoofd (1 Kor 11:3) en dus spreekt hij, en niet zij. Paulus schrijft dat vrouwen ondergeschikt moeten zijn, zoals ook de wet zegt. Misschien bedoelt hij hiermee hetzelfde als in 1 Tim 2, namelijk dat uit de eerdere schepping van Adam en overtreding van Eva is af te leiden dat de man moet leiden en domineren, en niet andersom. Deze verhalen staan in de wet. Tegen Eva werd gezegd: je man..zal over je heersen (Gen 3:16). Paulus noemt dat wat hij schrijft een gebod van de Heer (1 Kor 14:37).
Laat ik openhartig zijn. Vroeger hadden vrouwen in de maatschappij een 2e-rangs positie en was dit misschien allemaal niet zo’n probleem. Misschien hebben velen, mannen zowel als vrouwen, hier nog steeds geen problemen mee. Ik wil met wat ik schrijf ook niets afdoen aan de Schrift of aan iemands overtuiging. Ik heb ook helemaal niets tegen vrouwen en beschouw mijn eigen vrouw als mijn gelijke. Ik sta er helemaal achter dat we tegenwoordig in onze maatschappij vrouwen dezelfde opleiding, dezelfde rechten en dezelfde mogelijkheden als de man geven. Ik wil dat mijn dochtertje net zoveel kansen en mogelijkheden krijgt op school en in haar latere carrière als mijn zoontjes. Maar juist daarom voelt het bevreemdend dat zij niet dezelfde mogelijkheden of positie binnen de gemeente zou hebben. Dan is het net alsof er een scheiding is tussen het geloofsleven en het dagelijkse, reguliere leven, tussen wat op zondag gebeurt en wat doordeweeks gebeurt. Die scheiding ken ik verder helemaal niet, want er is voor mij geen onderscheid tussen mijn reguliere en mijn geloofsleven. Mijn geloofsleven is mijn leven. Op mijn werk ervaar ik het niet als schandelijk als een vrouw spreekt en heb ik er geen moeite mee om door een vrouw te worden onderwezen. Waarom dan op zondag ineens wel? Of, beter, andersom: als ik dit op zondag zou vinden, waarom dan niet doordeweeks, op mijn werk, ook? Dit vind ik dus een moeilijke kwestie.
Gelukkig zijn vele andere teksten in het Nieuwe Testament te vinden die op een actieve betrokkenheid van vrouwen bij het evangelie wijzen en hun dienst positief waarderen. Vrouwen profeteerden wel degelijk (1 Kor 11:5). Verder schrijft Paulus positief over vrouwelijke medewerksters en dienaressen, zoals bijvoorbeeld aan de Romeinen over Prisca, Maria, Tryfena, Tryfosa, Persis, en Junia (Rom 16). Over Junia bestaat er een discussie of zij een vrouwelijke apostel is (Rom 16:7), maar ik denk niet dat de tekst dit dwingend impliceert. Verder beveelt Paulus in Rom 16:1 specifiek Febe aan, een dienares van de gemeente in Kenchreeën. Je kunt je tegenwoordig ook bijna geen kerk of gemeente meer voorstellen waarin vrouwen niet actief meedoen en tenminste als dienaressen optreden.
Natuurlijk is over dit alles veel meer te schrijven en te zeggen. Ik nodig de lezer van harte uit om zijn of haar ideeën hierover te delen, of mij terecht te wijzen, want ik ben hierover nog niet uitgedacht. Mijn volgende blog is een vervolg en zal over opzieners en dienaren gaan.