In mijn vorige blog schreef ik over de verkondiging van het evangelie door Paulus en Barnabas in Antiochië. In deze blog wil ik ingaan op hun verkondiging in Lystra en hier mijn gedachten over opschrijven. Nadat de twee apostelen uit Antiochië vertrekken, bezoeken ze andere steden uit de streek, waaronder Lystra en Derbe. In Lystra richt Paulus zich voor de eerste keer direct tot niet-Joden, zonder tussenkomst van een synagoge. Het bijzondere is dat deze mensen niet alleen niet-Joden zijn, want dat zijn proselieten en vereerders van God ook, maar dat zij afgodendienaars zijn. Zij kenden God nog helemaal niet. Dit blijkt wel uit hun reactie op de komst van Paulus en Barnabas.
Verkondiging aan afgodendienaars
Terwijl Paulus in Lystra het evangelie verkondigt, geneest hij een man die zijn hele leven lang kreupel was geweest, vanwege zijn geloof. Deze man lijkt een type van de heiden die God nooit heeft gekend, maar die door geloof gered wordt. Voordat hij hem geneest, kijkt Paulus de man aandachtig aan. Het is als het ware alsof Paulus ziet dat er onder de heidenvolken ook (of juist wel) geloof is te vinden. Dit thema, of eigenlijk deze aanklacht tegen Israel dat er onder de heidenen wel geloof te vinden is, komt ook voor in de evangeliën (bv Matt 8:10 en bv Joh 4, waar het juist niet-Joden zijn die tot geloof komen). Als de inwoners van de stad het genezingswonder zien, denken ze dat Paulus en Barnabas goden zijn. Barnabas wordt voor de Griekse oppergod Zeus aangezien en Paulus, omdat hij het woord voert, voor diens zoon en woordvoerder Hermes. Het ironische is natuurlijk dat Paulus daadwerkelijk een Goddelijk woordvoerder is. Omdat ze goden lijken, willen de mensen aan hen offeren, maar dan zeggen Paulus en Barnabas:
Mannen, wat doet gij daar? Ook wij zijn maar zwakke mensen zoals gij en verkondigen u, dat gij u van dit ijdel bedrijf moet bekeren tot de levende God, die de hemel, de aarde, de zee en al wat erin is gemaakt heeft. Hij heeft ten tijde der geslachten, die achter ons liggen, alle volken op hun eigen wegen laten gaan, en toch heeft Hij Zich niet onbetuigd gelaten door wel te doen, door u van de hemel regen en vruchtbare tijden te geven en aan uw harten overvloed van spijs en vrolijkheid te schenken.
Dit is een compleet andere toesprak dan in Antiochië. Dat is logisch, want de omstandigheden en het publiek zijn heel anders. In plaats van een synagoge vol met Joden en vereerders van God, moeten Paulus en Barnabas hier al schreeuwend een uitzinnige menigte mensen toespreken. Maar belangrijker nog: dit zijn heidenen die niet bekend zijn met de God van Israel, maar afgoden dienen. En dus beginnen Paulus en Barnabas met de basis. Hun verkondiging is er allereerst op gericht om deze heidenen tot bekering te brengen. Zij verkondigen het goede bericht van de God, die de Schepper en Weldoener is van alle mensen en die van Zichzelf getuigt door goede daden voor de mensen te doen. Bekering wil zeggen dat deze mensen zich moeten omkeren, weg van hun dode goden naar de levende God.
Het leven van een gelovige begint met berouw (Gr: metanouo) en bekering (Gr: epistrepho). Petrus zegt dit in een heel andere situatie tegen de ‘mannen van Israel’ die Jezus hadden uitgeleverd en verstoten (ook na de genezing van een verlamde; Hand 3:19). Paulus zegt dit hier en op andere plaatsen (zie bv Hand 17:30) tegen heidenen. Als hij vele jaren later voor koning Agrippa staat, dan verantwoordt Paulus zich door te zeggen dat hij aan Joden en niet-Joden heeft verkondigd dat zij tot berouw en bekering tot God moesten komen. Dit was in overeenstemming met de opdracht van Jezus aan hem, dat hij hen van de macht van Satan tot God zou (be)keren, opdat zij vergeving van zonden zouden ontvangen (Hand 26:18-20). Zo prijst Paulus ook bijvoorbeeld de Thessalonicenzen om hun geloof en hoe zij zich bij zijn komst van de afgoden af tot God hadden bekeerd (I Thess 1:9). Het is belangrijk om evenwichtig met begrippen als berouw en bekering om te gaan. Prediking kan te veel blijven hangen bij deze begrippen, alsof het evangelie alleen maar inhoudt dat je continu bij jezelf te rade moet gaan wat je nu weer fout hebt gedaan. Maar anderzijds kan prediking ook volkomen voorbijgaan aan deze begrippen omdat zij bij de basis van het geloof horen (zie ook Hebr 6:1). Deze twee uitersten zijn vooral lastig voor 2e-generatie gelovigen, dat wil zeggen mensen die het christelijk geloof met de paplepel ingegoten hebben gekregen en nooit een andere prediking hebben gehoord. Tot deze categorie behoor ik. Het ene uiterste kan leiden tot schuldgevoel, het andere uiterste tot laksheid wat betreft een christelijke wandel. Bij mij behoorden begrippen als berouw en bekering niet tot mijn ‘theologische vocabulaire’, totdat ik zelf de bijbel ging lezen en begrijpen.
Evangeliseren hoeft niet te betekenen dat steeds dezelfde boodschap moet worden gebracht. De boodschap van een preek moet worden aangepast aan het publiek wil deze effectief zijn. Paulus’ initiële boodschap in Antiochië is een andere dan die in Lystra, omdat zijn toehoorders mensen met een verschillende achtergrond zijn. Natuurlijk legt Paulus op latere momenten het evangelie in meer detail uit aan hen die tot geloof zijn gekomen. In Lystra, bijvoorbeeld, is al direct sprake van (heidense) discipelen die Paulus omringen nadat hij gestenigd is. Als Paulus en Barnabas in een volgende stad zijn geweest, keren ze ook weer terug naar onder andere Lystra en Antiochië om ‘de zielen van de discipelen te versterken en hen te vermanen om te blijven bij het geloof, en dat wij door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods moeten binnengaan’ (Hand 14:22). Blijkbaar heeft Paulus hen intussen ook over het Koninkrijk van God geleerd. Daarnaast geeft Paulus in zijn brieven gedetailleerder en verder onderwijs. Hierin (en in de brieven van de andere apostelen) wordt een begrip als bekering bijna niet genoemd, maar dit betekent natuurlijk niet dat dit begrip er niet meer toe doet. Evangelisatie moet er nog steeds op zijn gericht dat mensen zich afkeren van (god)loze bezigheden en zich keren tot God en zo discipelen, volgelingen van Jezus, worden. Paulus richt zich in Handelingen tot dezelfde (groep) mensen als aan wie hij later zijn brieven schrijft. In Handelingen komen zij tot geloof en in zijn brieven ontvangen zij corrigerend of aanvullend onderwijs.
Een goed voorbeeld van een brief waarin Paulus nader onderwijs geeft en die aansluit bij het onderwerp van deze blog, is de brief aan de Galaten. De meningen verschillen of deze brief is geschreven aan gemeenten als Antiochië en Lystra in Zuid-Galatië, of aan gemeenten in Noord-Galatië die Paulus later sticht (Hand 16:6 en 18:23). Maar de thematiek van deze brief sluit in elk geval goed aan bij de problemen die ontstonden na Paulus’ eerste zendingsreis. God had een ‘deur van geloof’ voor de heidenen geopend (Hand 14:27). Dit riep de vraag op of deze heidense discipelen de wet van Mozes moesten onderhouden en zich moesten laten besnijden. Hierover werd vervolgens, in Hand 15, in Jeruzalem door de apostelen gesproken en besloten dat heidenen zich slechts moesten onthouden van ‘wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed’. Op zijn tweede zendingsreis reist Paulus weer terug naar de gemeenten die hij had gesticht in Turkije, waaronder Lystra, en verder, om dit besluit door te geven. Om het ernstige misverstand dat heidenen, om ‘erbij’ te horen, de wet van Mozes zouden moeten houden verder uit de wereld te helpen, schrijft Paulus tevens zijn brief aan de Galaten (zie ook mijn blog Een ander evangelie dat geen mengevangelie is). Door ongeloof is het evangelie tot ons heidenen gekomen. Door geloof, en niet door het onderhouden van de wet, zijn wij, heidenen, één geworden met de gelovige Joden in de Messias Jezus:
Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus. Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen (Gal 3:26ev)
Ondanks zijn succesvolle verkondiging onder de heidenvolken, verschilt de weerstand tegen Paulus’ prediking in Lystra niet veel van die in enkele voorgaande steden als Ikonium en Antiochië. Met moeite kunnen Barnabas en hij de menigte mensen weerhouden te aan hen te offeren. Uiteindelijk wordt Paulus zelfs gestenigd. Je kunt hier snel overheen lezen, maar als je de geweldige tegenstand die Paulus steeds ondervind op je laat inwerken, dan kun je niet anders dan enorme bewondering krijgen voor zijn enorme gedrevenheid, bewustzijn van zijn roeping en zelfopoffering. De steniging in Lystra wordt wel in verband gebracht met wat Paulus schrijft in II Kor 12, dat hij ‘weggevoerd werd naar het paradijs en onuitsprekelijke woorden gehoord heeft, die het een mens niet geoorloofd is uit te spreken’. Paulus brengt deze steniging dan in verband met ‘gezichten en openbaringen van de Heer.’ In dit gedeelte van de 2e Korinthebrief schrijft Paulus ook over de grote tegenstand en moeilijkheden die hem steeds overkomen (II Kor 11:23ev). Hij schrijft hierover dat hij deze juist waardeert, ‘want als ik zwak ben, dan ben ik machtig.’ (II Kor 12:10).
Overigens denk ik niet dat we ons al te druk moeten maken over het feit dat Paulus in Lystra voor het eerst direct tegen ‘echte’ heidenen predikt. Natuurlijk is er hier in Handelingen met de roeping van Paulus een ommekeer in de prediking van het evangelie te bespeuren, maar al eerder hadden heidenen het evangelie gehoord en geloofd. Dit was al tijdens de bediening van Jezus gebeurd en dit gebeurde ook door mensen als bijvoorbeeld Petrus en Filippus. Wij zijn misschien geneigd onderscheid te maken tussen verschillende soorten heidenen, proselieten, vereerders van God en afgodendienaars, en wanneer zij tijdens de Handelingenperiode het evangelie ontvangen. Dat doe ik in deze blog ook. Maar eigenlijk ziet Petrus dit verschil zelf helemaal niet, als hij over de heidenen spreekt op de vergadering in Jeruzalem. Petrus maakt geen onderscheid tussen de heidenen die door zijn mond het evangelie hebben gehoord, Cornelius en zijn huis, vereerders van God, en de afgodendienaars die door Paulus tot geloof zijn gekomen (Hand 15:7ev). Misschien moet ik dat onderscheid dan ook niet maken?
Pewtrus zei al in Handelingen 10 vers 34 en 35 Dat God niet partijdig is en elk mens uit welke natie dan maar ook aanvaardbaar is voor hem, mits ze God vrezen en gerechtigheid beoefenen.
Dus zouden wij dat ook moeten doen.