Ik was op vakantie in het land waar de mannen thee drinken en de vrouwen koffie, in het land waar de mannen elke week bij de kapper zitten en de vrouwen je niet bedienen, waar de kinderen nog schooluniformen dragen en liever yoghurt dan melk drinken door rietjes uit hun pakjes tijdens de schoolpauze. Ik was in een stad waar de mensen vanwege het goedkopere onderhoud in appartementencomplexen wonen en waar de elektriciteitskabels slap over de straten gespannen zijn en soms provisorisch een huis binnengaan. In elke straat van die stad zag ik wel vier English Breakfast restaurants, twee good Turkish shave kapperszaken, enkele supermarktjes met dure alcohol, een excursiebureau en een tatoeage shop. Ik was met mijn vrouw en kinderen, zwager, schoonzus en neefjes in de streek waar eens de Kariërs woonden. Nu heet deze stad Marmaris en wonen hier Turken.
Het liefst loop en rijd ik rond tijdens een vakantie om mensen en plaatsen (hoe antieker hoe beter) te bekijken. Vroeger was ik niet zo, maar ik ben nu ouder. Mijn kinderen zijn echter nog jong en delen die passie (nog) niet. Vandaar dat ik de meeste tijd doorbracht in een ligstoel bij het zwembad. Het boek dat ik las over onverklaarbaar bewoonde hersenen was gelukkig onderhoudend. Eén dag zijn we naar de vissersplaats Datça gereden, dat halverwege een smal schiereiland met dezelfde naam ligt. Dat was volgens mijn dochtertje de saaiste dag van de vakantie, maar voor mij de leukste. In het nog niet zo erg toeristische Datça hing een gemoedelijke sfeer en was het prettig om bij het strandje en de haven langs de zee te lopen. Toen ik er rondliep, vroeg ik me af waarom ik niet hier op vakantie was. Het liefst was ik verder doorgereden naar de overblijfselen van de antieke havenstad Knidos (waar Paulus langsvoer in Hand 27:7), helemaal aan het uiteinde van het schiereiland, maar dat had de dag nog saaier gemaakt voor mijn kinderen.
Gelukkig heb ik redelijk veel kunnen lopen in Marmaris zelf. Ondanks de restaurants en winkels die zich op ontbijtende en getatoeëerde Britten richten, is de stad mooi vanwege haar ligging in een schitterende, door groene bergen omsloten baai van de Middellandse zee, ongeveer op de grens met de Egeïsche zee. Hierdoor was het fantastisch om op de boulevard langs het strand te lopen met uitzicht op de zee, de haven en de bergen rondom. Hoe veel mooier moet dit vroeger niet geweest zijn, vroeg ik me steeds af.
Op een dag liep ik alleen naar de jachthaven, waarbij ik de grotere, meer toeristische straten vermeed. Het was iets meer dan twee uur lopen, heen en terug. Onderweg probeerde ik, zoals altijd, op de omgeving en de mensen om me heen te letten, om maar iets van hun leefsituatie proberen te begrijpen. Ik weet dat ik hier slecht in ben, omdat ik vaak allerlei details mis om een situatie goed in te schatten. Te vaak dwaal ik met mijn gedachten af. Toch vind ik het heerlijk om zo alleen rond te lopen en de voor mij nieuwe wereld, voor zover mogelijk, in me op te nemen en hierover na te denken. Zo ben ik dan lekker aan het mijmeren over wat ik wel en niet zie en weet.
Ik lijk een Turk. Meerdere mensen zeiden dat tegen me. Tijdens mijn solo-wandeltocht wilde ik dit testen en daarom liep ik een kleine bakkerij binnen. Hier had ik een aantal Turken brood zien kopen. Precies zoals zij hadden gedaan, haalde ik zwijgend een simit, een ringvormig sesambroodje, uit een broodbak en gaf die aan de man achter de toonbank. Tot mijn genoegen, sprak hij me in het Turks aan en pakte het broodje in. Ik knikte alsof ik hem begreep en gaf hem een muntstuk in de hoop dat dit genoeg was. Inderdaad kreeg ik een kleiner muntstuk terug, samen met het ingepakte broodje. Tevreden liep ik het winkeltje uit, mezelf vleiend met de gedachte dat ik één van hen, een Turk, was. Ik had teşekkür ederim, dank je wel, willen zeggen, maar dan was ik door de mand gevallen. Even later liep ik in de haven en sprak een ober van een Nederlands restaurant aan. Verbaasd reageerde hij: ‘Are you not Turkish?’
Toch lukte het me maar een enkele keer om op te gaan in de lokale bevolking. Op een andere ochtend kocht ik een brood in een supermarktje, waar ik al eerder een brood voor één lira had gekocht. Deze keer had de man achter de kassa het lef me twee lira te vragen. Toen ik protesteerde deed hij net alsof hij het verkeerd op zijn rekenmachine had ingetypt en was er no problem my friend! Ik voelde me bedrogen, al ging het maar om 40 cent. Afdingen hoort bij de cultuur daar, en opgelicht worden dus ook. Afdingen geeft aan mij als Hollander echter het idee dat ik altijd teveel betaal, al is het nog zo weinig. Ik gaf mijn zesjarige dochtertje een paar lira om een kaart voor haar oma te kopen. De kaart kostte één lira en de postzegels twee. De verkoper waagde het echter om mijn lieve kleine meisje vier lira af te troggelen. Mijn protest en boze blik haalden weinig uit, want hij had het geld al in zijn hand. Blijkbaar zag ik er met mijn familie erbij niet Turks genoeg uit maar was ik slechts een domme toerist.